De roddels, die de krant niet haalden
De week, door Wim van den Broek
„Komde gij nog un stukske schrijven?“, vroeg nar Meeuwke me donderdagavond tijdens een van de vele pauzes op het Maauwbal. Op de een of ander manier wordt ons eerbaar ambt op straat altijd uitgelegd als ‘stukskesschrijver’.
En dat is dan een heel ander stuk dan Piet Vegers in zijn buut bedoelde met die blonde meid achterop zijn rug. „Houdt de pliessie mijn aan om te blazen. Ik zeg: ik heb niks gedronken agent. O nee, zegt diene dienstklopper: ge heb anders een flink stuk in oe kraag!“.
Voor sommige collega’s zijn de tonpraatavonden en carnavalsdagen een ware beproeving. Zij snappen het zuidelijke volksfeest niet of willen het niet begrijpen. De maand februari slaan ze het liefste over. Die moet je niet naar zo’n klus sturen. ‘Kan het hier ondertiteld worden?’, ‘Eens kijken hoe ik dat idiote feest met een paar pennenstreken onderuit kan halen.’
Dat is me te gemakkelijk. Natuurlijk stonden er de afgelopen weken in Den Hoek en in Zevenbergen sauwelaars, bij wie de stiltes tenenkrommend waren. Met grappen met zo’n baard of struikelend over de clou. Maar moet dat in de krant?
Wat ook niet in de krant kan zijn de sappige roddels, die doen het in zo’n intieme zaal beter dan op gedrukt papier. Dan is Zevenbergen weer het dorp waar iedereen iedereen kent. Kastelein Ad Martens, die helemaal uitgedroogd is nu hij zijn schaapjes op het droge heeft, Ries Leijs die met zijn vinger tussen de klep van een container vloekend bij het kerkhof staat of pastor Eveline die stapelverliefd is op op een charmante man uit Den Hoek. Joske Fens, die de hoer van Klundert bezoekt maar schrikt van de prijs voor een wip. „Maar mevrouw, daarvoor krijg je er bij de Wilco nog een schommel bij!“ Je kunt er niks mee in de krant en tegelijkertijd is het wel het gesprek van de dag op de markt in Zevenbergen. Als niet-Zevenbergenaar glimlach ik beleefd mee als de rij voor me het uitproest omdat Johan Timmermans wel weet hoe het er tweeduizend jaar geleden in de kerststal aan toeging. Weet ik veel dat iedereen hem d’n ezel noemt. „Neie, zee Johanneke, ik heb niks gezien want d’n os stond vor mun neus.“
Kwaliteit of niet, ik laat het me eens per jaar graag aanleunen. Carnaval is leuk, zolang carnavalisten zichzelf maar niet te serieus nemen. Dat geldt ook voor de organiserende stichtingen. Meng je tussen het gepeupel.
(Bron: BN/DeStem)
Een mening over hoe journalisten omgaan met tonpraters en buutreedners? Klik op "Reageer op dit artikel" en discussieer mee!